Het veldwetboek
Bomen en beplantingen zijn vanzelfsprekende, natuurlijke landschapselementen in steden en landelijke gebieden. Of ze nu aan de straatkant staan of in de tuin, bomen verfraaien de wijken, verrijken de kwaliteit van de leefomgeving en hebben een belangrijke ecologische functie. Daarom wil de wetgever het groene karakter van de buurten vrijwaren en heeft hij bepaalde modaliteiten vastgelegd voor het beheer van de bomen, vooral van de hoogstammen.
'Aanplantingen'?
De term moet in zijn breedste betekenis worden begrepen en betekent hier dus zowel het aanplanten van nieuwe bomen als het behouden van bestaande aanplantingen.
'Hoogstammen'?
Op grond van het Veldwetboek worden bomen als 'hoogstammen' beschouwd als zij hoger zijn dan 3,50 m. De meting gebeurt op basis van de reële situatie en niet op basis van de potentiële hoogte van de soort.
NB: dit begrip is verschillend van dat bij stedenbouw. Immers, op grond van verschillende regelgevende stedenbouwkundige teksten worden als 'hoogstammen' beschouwd de bomen met een stamomtrek van minstens 40 cm op 1,50 m hoogte en die minstens 4 m hoog zijn, in tegenstelling tot de laagstammen en struiken.
Aanplanten? Welke regels moet ik naleven?
De wetgeving met betrekking tot de aanplantingen is opgenomen in hoofdstuk V van het Veldwetboek.
Ondanks dat het een oude wet is (ze dateert van 7 oktober 1886), is ze nauwelijks gewijzigd. Ze bepaalt de afstand voor beplantingen in functie van het type en de afmetingen van de bomen.
Artikel 35 van het veldwetboek legt een minimumafstand voor beplantingen op ten opzichte van het naastliggende terrein.
Art. 35. Hoogstammige bomen mogen slechts op een door vast en erkend gebruik bepaalde afstand geplant worden; bij ontstentenis van zodanig gebruik mogen hoogstammige bomen slechts op twee meter, andere bomen en levende hagen slechts op een halve meter van de scheidingslijn tussen twee erven worden geplant.
Document acties